Vanochtend vroeg werd ik wakker. Het is zeven oktober.
Twee jaar geleden vond de brute aanval door Hamas plaats. Tevergeefs sloot ik mijn ogen weer, maar de beelden van die dag kan ik nooit meer niet zien. Ze staan op mijn netvlies gegrift.
En ik weet het: niets wat ik doe of zeg, kan ongedaan maken wat er op die dag is gebeurd - en nog steeds voortduurt. Toch wíl ik iets doen. In mijn hart leeft een diepe compassie voor de slachtoffers van deze gewelddadige aanval en voor álle slachtoffers die sindsdien zijn gevallen. Ik denk aan de gijzelaars, hun familie en vrienden en aan al het leed dat uit deze terreurdaad is voortgekomen.
Ik wist niet goed hoe ik mijn Joodse medemens kon laten weten dat ik met hen meeleef, dat ik met hen mee herdenk, maar de afgelopen dagen vormde zich langzaam een plan.
En zo begon, tijdens onze vakantie, deze zeven oktoberdag met een zoektocht naar een bloemist. In ons beste Spaans legden we uit dat we zeven witte rozen wilden. De welwillende Spaanse dame verdween in haar magazijn en kwam terug met een grote doos, waaruit ze zeven mooie exemplaren koos en samenbond tot een eenvoudige bundel.
Mijn man en ik, ieder verzonken in eigen gedachten,
vervolgden onze weg naar Palma. Hij had al uitgezocht waar de synagoge was
gevestigd en al snel stonden we ervoor - of beter gezegd: voor een zwaar
gietijzeren hek.
Achter het hek stond een al even zware houten deur op een kier.
Twijfelend of we de bloemen gewoon moesten achterlaten, belden we toch aan. Een
rabbi verscheen in de deuropening en begroette ons met een vriendelijk Shalom.
Onderzoekend keek hij ons aan, zichtbaar verrast toen ik hem de witte rozen door de tralies aanreikte en uitlegde dat we in ons hart met hen zijn, hun verdriet delen en bidden voor vrede. Zijn aanvankelijk terughoudende blik verzachtte en op zijn gezicht verscheen een warme glimlach -dankbaar, bijna verbaasd over dit kleine menselijke gebaar. Hij vertelde dat hij geraakt was, dat ze weinig vrienden hebben en dat het goed deed te weten dat er nog mensen zijn die hen een warm hart toedragen. Hij nam de bloemen aan in dankbaarheid namens de gemeenschap die vandaag bijeen zou komen.
Het moment duurde hooguit twee minuten. Er werd weinig gezegd, maar de uitwisseling door de tralies heen was intens en oprecht. De rabbi, klein van stuk, richtte zich op in zijn volle lengte en zegende ons, onze familie, onze kinderen. Liefdevol sprak hij de hoop uit van vrede tussen alle mensen. Heel even leek de drukte van Palma te verdwijnen. Alsof wij de enige drie mensen waren in de hele stad. Tranen prikten achter mijn ogen. Met een stille groet namen we afscheid.
Op de hoek van de straat, nauwelijks twee meter verder, kon ik mijn tranen niet meer bedwingen. Een moment van pure onmacht en diepe ontreddering over het grote leed dat mensen elkaar aandoen en het onvermogen om te leren van het verleden, ontnam me de adem. Snikkend zocht ik troost tegen het sterke hart van mijn man.
Voor mij voelde dit kleine gebaar als een gebed in stilte.Een manier om, midden in een verdeelde wereld, toch iets van verbinding te brengen.
Soms lijkt de wereld zo verscheurd dat woorden
tekortschieten.
En toch geloof ik dat juist de kleinste daden - een bloem, een groet, een glimlach of een stil
gebed - de draad van menselijkheid kunnen versterken.
Vandaag brandt mijn kaars voor alle slachtoffers, aan welke kant van de tralies zij ook staan.
Moge liefde ons ooit leren wat strijd nooit kan brengen: vrede.

