Het was een gewone dinsdagavondrepetitie. Helemaal niet spannends, het is alleen maar leuk. En daar stond ik dan, vol goede moed, te midden van mijn koorleden en onze immer geduldige dirigente. Oplettend wachtte ik op ‘mijn moment’. Alleen ‘mijn moment’ pakte nou nét iets anders uit en het klonk toch even anders dan thuis onder de douche.
In dit lied ‘moest’ ik de hoogste noot zingen. Normaliter
samen met een zoetgevooisde medezangeres maar door andere besognes, stond ik
er dit keer alleen voor. Toen ik mijn mond opentrok, veranderde mijn keel in
een soort roestige poort, die krakend opende. Mijn wangen brandden, het zweet
brak me uit en alsof dat nog niet erg genoeg was, leek mijn brein de stekker eruit
te trekken.
Tekst? Weg.
Melodie? Geen idee meer.
Hoogste noot? Die bleef haken
in het souterrain.
Wat er wel uitkwam? Een geluid dat het meest leek op het
gefluit van een oude, valse fluitketel… je weet wel, zo eentje die al
minstens twintig jaar op zolder stof staat te vangen.
Gelukkig viel de rest van het koor snel in en met elkaar zongen we verder, maar ondertussen stond ik daar hartstochtelijk te bidden voor een spontaan gat in de grond, waar ik in kon verdwijnen.
En toen gebeurde er iets wat ik niet had zien aankomen. Mijn medekoorleden kwamen naar me toe. "Wat klonk dat mooi!" zeiden ze, terwijl ze me een schouderklop gaven. Ik wist niet wat ik moest zeggen. Meenden ze het? Hadden ze iets anders gehoord dan ik?
Later op de avond, bij een kopje thee thuis realiseer ik me weer dat het samen zingen in een koor voor mij een absolute leerschool blijft en het herinnert mij er telkens aan dat het niet perfect hoeft.Volgende week sta ik er gewoon weer en wellicht fluit de ketel weer haar hoogste lied, maar misschien ook niet. Wat het ook wordt, het is niet de perfecte noot die de muziek mooi laat klinken. Tenslotte gaat het in een koor om samen zingen, onze unieke klank vinden en om durven. We dragen elkaar en we doen het met elkaar. En precies dát creëert de zuivere noot in het geheel.