vrijdag 25 augustus 2017

Ik? Kind, ik ben allang verlicht!

Mijn moeder leidt me door haar tuin. Met mijn arm stevig door de hare gaan we stap voor stap langs de borders. Bij elke plant vertelt ze iets: 'Dit hoekje was een rotzooi; dat heb ik uitgemest. Dit plantje woekert; mijn hele tuin zat onder, die heb ik flink onder handen genomen. Hier zitten allemaal slakken in. Ik heb er laatst weer drie uitgeplukt. Deze boom laat ik elke vijf jaar snoeien, want anders wordt hij te groot.' Op de plekken waar niets staat, wijst ze dat ze daar net heeft geschoffeld en dat daar nieuwe heide komt binnenkort. De aarde is in rechte lijnen keurig aangeharkt. Helemaal Zen. Er zit een jeugdig enthousiasme in haar, die ze ondanks haar respectabele leeftijd van 83 én de zorg voor mijn vader niet verliest.

In het zonnetje genieten we van geurende thee. Uit een kopje. Met een schoteltje. En een bastognekoek. Dat is de enige koek, samen met een Jodenkoek, die ik in mijn koffie of thee mag dopen. Omdat zij het ook doet. Anders had het niet gemogen natuurlijk.

Terwijl we zo zitten, vertelt ze dat ze vaker nadenkt over het leven en de dood. Hoe vergankelijk alles is, hoe snel alles voorbij gaat. We spreken over de kracht en tevens kwetsbaarheid van het bestaan. Over hoe onze kinderen weliswaar uit ons lichaam geboren zijn, maar volledig vrije zielen zijn. Zelfstandig, vrij van ons. Ze worden dóór ons geboren; we zijn een geboortekanaal maar eenmaal geboren, gaat ieder zo zijn eigen weg, sommige momenten delen we met elkaar en andere weer niet. We delen openlijk over onze gevoelens daarover. Een fijn gesprek, van vrouw tot vrouw, van hart tot hart. Gedeelde dankbaarheid.

Ze zegt dat het werken in de tuin haar zo gelukkig maakt en ze vertelt over haar onderonsjes met God over de dingen die in haar hart leven. We benoemen eenzaamheid en alleen-heid en dat daar een belangrijk verschil in zit. Ik vertel haar over de eenzaamheid die ik de laatste tijd ben tegengekomen en hoe die - door geen afleiding te zoeken - langzaam transformeert. Dat ik kan ervaren dat er iets is dat altijd aanwezig is; iets dat er was toen ik vijf jaar was, toen ik vijftien jaar was en ook nu en dat dat er dus kennelijk altijd is en dus ook altijd zal zijn, onveranderd. Ik vertel haar dat Naropa daar altijd naar verwijst.

Ze kent de naam van mijn spiritueel leraar inmiddels goed en de weerstand die er was, is gelukkig weggeëbd. Mijn moeder kijkt me indringend aan en zegt dat ze dat altijd heeft gezien, dat ik als kind altijd al de weg naar binnen ging, altijd dieper zocht, 'anders was' en voegt eraan toe: 'Ik kan goed voelen waar je het over hebt'. Ik voel me aangemoedigd door haar oprechte aandacht en merk dan op hoe fijn het is als je altijd vanuit die onveranderlijke aanwezigheid zou mogen leven. 'Tja, zegt mijn moeder', ietwat sceptisch 'dan ben je een heilige, dan ben je verlicht'.

'Mam, wilt u dan niet verlicht zijn?', de vraag rolt spontaan uit mijn mond. Het blijft even stil en dan zegt ze met een serieuze stem: 'Ik? Kind, ik ben allang verlicht!'.

Een moment kijken we elkaar stil aan en dan schateren we het uit.

Ik voel me wat oenig: natuurlijk is ze verlicht! Is niet iedereen verlicht? En zijn we dat niet gewoon vergeten? En dat we het vergeten zijn, wil niet zeggen dat het er niet is, dat het weg is, dat het afwezig is. Wíj zijn misschien wat afwezig, afgeleid, afgedwaald. Maar dat wat onveranderlijk aanwezig is in ons allemaal, is present, beschikbaar, geduldig in liefde wachtend. Een kostbaar present dat zichzelf steeds opnieuw presenteert.

Zoals Naropa het zo mooi verwoordt: 'Als  het licht aan gaat, dan schijnt het vanzelf. De presentie.'


Geen opmerkingen:

Een reactie posten