Het lichaam van moeder werd de laatste maanden dunner,
kwetsbaarder – ze bereidde zich voor op haar dood. Ze at minder, behalve als ze
mee uit werd genomen, dan at ze meer dan ik. Steeds meer keerde ze naar binnen,
sprak minder, reikte minder uit, maar merkte wel de zilveren schittering van
een vliegtuig in de verte op, zuchtend van bewondering voor hun komen en gaan. Moeder
schuifelde steeds voorzichtiger door haar kamer in het verzorgingstehuis.
Plantjes werden trouw verzorgd door prachtige tere handen, ze keek wat
televisie, ontdekte het plezier van in stilte een mooie kleurplaat inkleuren.
Haar gezicht lichtte altijd op als ze mij of een ander familielid zag. Haar
gulle lach bleef en dan ging de hemel altijd een klein beetje open. Toch
bereikte haar glimlach niet altijd meer haar ogen. Moeder was klaar om te
sterven. En eigenlijk al heel lang.
We praatten er veel over in intieme en diepgaande gesprekken. De wolk van
dementie verdween altijd weer als we zo van hart tot hart met elkaar spraken.
Haar ogen stonden dan helder, net als haar stem.
Ze begreep niet waarom God haar niet allang had opgehaald, tenslotte was zíj er
helemaal klaar voor. Moeder had een prachtig en voltooid leven waar ze vol
dankbaarheid op terugkeek. Haar mentale lijden werd zichtbaar erger en voor
haar ondraaglijk. Klagen, had ze niet geleerd en nooit gedaan, dus daar is ze
ook op het laatst niet aan begonnen.
Wel bleven we de verborgen vragen en rafelrandjes onderzoeken. We spraken over ‘hemel
en hel’ en hoe we beiden vertrouwden op een liefhebbende God en over de vrije
wil en hoe die samenvloeit met Zijn Wil. Zelfs reïncarnatie kwam langs – elk
moment, elk leven misschien een kans om te leren en te groeien.
‘Misschien heb ik nog iets te doen?’, vroeg ze regelmatig,
haar ogen indringend in de mijne, alsof het antwoord in mij lag. Dan baden we
samen of hielden elkaar vast, tot de rust kwam – een stilte die meer zei dan
woorden.
Vlak voordat moeder in overgave door de poort van de hemel ging, begreep ik pas
wat zij nog te doen had….in elk geval voor mij.
In mij leefde weerstand tegen euthanasie, diep geworteld in mijn katholieke opvoeding waar zelf kiezen om te sterven niet mag – geen nuance, geen uitzondering. De pastoor noemde het ‘moord’, een oordeel dat ik jaren (levens?) droeg. Niet eens dat de kerk het zíet als moord, maar dat het moord ìs. Een belangrijke nuance, die vol overgave werd verkondigd. Toch dwong moeders zorgvuldige voorbereiding me dat te onderzoeken.
Alles in mij wilde moeder volledig ondersteunen in haar
langgekoesterde, besproken en vastgelegde wens. Ik wilde er voor haar zijn
vanuit vrijheid en liefde, niet vanuit een kramp uit het katholieke geloof of
angst. Ik wilde maar één ding: er voor mijn moeder Zijn in twijfelloosheid, zodat
we ons beiden volledig vrij en gesteund voelden.
Op de vooravond van het overlijden van moeder kon ik deze angst pas helemaal
overstijgen. Na periodes van zelfonderzoek, van het niet wegkijken van de
twijfel, van contemplatie en meditatie, werd iets doorbroken. Er scheen licht
op jarenlange, zo niet levenslange, angst voor de gepredikte hel en verdoemenis.
Moeder ging in helderheid, kracht, vertrouwen en liefde. Zo licht als een veertje viel haar adem in de grote Adem.
Ja, mam, u had nog wat te doen en dat heeft u gedaan. U wachtte tot de cirkel rond was. Dat is genade. Dat is liefde. Dat is wijsheid.
Het licht van haar laatste adem liet een schaduw in mij
vervagen.
Openheid en vrede bloeiden op –
een liefde die ik elk mens toewens.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten