Bij het afscheid kijk ik enigszins verlegen naar zijn schoenen. Het zijn mooie exemplaren van zacht leer. De kwaliteit straalt ervan af. Een herinnering popt in een keer in mijn hoofd. Zou hij het zich ook herinneren? Die eerste keer dat hij mij voor een feestje kwam ophalen bij mijn ouders thuis? Schoenen verslijten maar de herinnering aan zijn oude gympjes van die ene keer niet. Zou hij nog weten dat hij van top tot teen werd gewogen door mijn vader? Wist hij nog dat mijn vader bijna onzichtbaar zijn hoofd heen en weer bewoog en tot slot zijn handen theatraal ten hemel hief en een luide zucht slaakte en tot mijn stijgende afgrijzen bulderde:
‘En jij denkt dat jij op díe schoenen
míjn dochter mee uit kunt nemen?’
míjn dochter mee uit kunt nemen?’
De woorden klonken als kanonschoten. Ik kan me de doodse stilte die toen viel nog goed herinneren. Hoe ik mijn adem inhield en we allemaal staarden naar die onschuldige gympjes van deze onschuldige jongen. Ik voel nu nog hoe het schaamrood op mijn wangen kroop en mijn hart dat woest tekeer ging.
'Ooooo, pappp’, was het enige geluid dat ik toen kon uitbrengen, terwijl ik in het gat wilde zakken dat zich maar niet onder mijn voeten wilde openen.
Nu - 30 jaar later - kijk ik naar zijn schoenen en werp een schuine blik omhoog. Ik zie dat hij mijn blik volgt. 'Ja, ja, het zijn echte Bommeltjes'. Breed lachend vertrouwt hij me toe dat hij de raad van mijn vader wel in zijn oren had geknoopt: ‘Je vader zou trots op me zijn geweest’.