Mijn oma had negen kinderen om te voeden toen de oorlog in 1944 haar wereld binnendrong. Niemand vroeg haar of ze er klaar voor was. Niemand vroeg mijn opa, mijn ooms en tantes – van wie sommigen moesten onderduiken om niet gedwongen ingelijfd te worden bij het leger van de vijand. Niemand vroeg het de moedige mensen in het verzet, die hun leven op het spel zetten. Of aan de mensen die werden verdreven, vermoord en mishandeld. Nee, er werd niemand iets gevraagd, tot de dag dat de laarzen van de vijand de straten van ons land vulden.
En vandaag? Vandaag wordt mij niet gevraagd of ik wil dat er oorlogen worden gevoerd, of dat kinderen honger lijden, jonge mannen naar het front worden gestuurd, gezinnen uit elkaar worden gerukt, gijzelaars worden genomen en steden in puin worden gelegd. Ook onze vrienden in andere landen wordt niets gevraagd. Zij krijgen gewoon een bom op hun hoofd.
Iedereen met wie ik praat, voelt hetzelfde: niemand wil oorlog. Dus hoe kan het dan dat er nog steeds zoveel oorlog is? Zijn onze wereldleiders doof voor onze roep om vrede? Soms vraag ik me af wat er zou gebeuren als zij persoonlijk de pijn en onzekerheid van oorlog zouden voelen. Laat ze maar eens samen opgesloten worden, zonder luxe, enkel met elkaar en een paar simpele pollepels in de hand om het met elkaar uit te vechten totdat er vrede is. Die vrede waar jij en ik om vragen, de vrede waar elk mens recht op heeft.
Soms voelt het alsof wij, de gewone mensen, simpelweg niet worden gehoord. Worden we genegeerd door hen die over ons regeren? Willen ze ons niet horen? Die gedachte kan me soms moedeloos maken.
En zolang wij onze stemmen verenigen en blijven kiezen voor liefde en medeleven, is er hoop.
En die hoop voed ik met vertrouwen – vertrouwen dat onze wens voor vrede werkelijkheid zal worden.